Schriftlezing: Tobith 1, 16-20 en Tobith 2, 1-8
Schriftlezing: Mattheus 25, 31-46
Uitleg en verkondiging
Gemeente van onze Heer Jezus,
Het is een bekende gelijkenis van Jezus. En ook een ongemakkelijke. Wij zijn er aan gewend dat de liefde van God verkondigt wordt, en van Jezus; aan genade en vergeving – en dan lezen we over mensen die ter linkerzijde weggezet worden, richting eeuwige straf gezonden, geen sprake van vergeving, van genade.
Sommige van ons worden door deze gelijkenis van Jezus wellicht herinnerd aan dat afschuwelijke hele foute en on-Bijbelse dogma van de dubbele predestinatie, dat inhoudt dat God van voor de grondlegging van hemel en aarde al besloten heeft wie voor de hel bestemd is en wie voor de hemel.
Het is een van de laatste gelijkenissen die Jezus vertelde, vlak voor dat hij wegging. Hij komt nog eens, nadrukkelijk ter zake. Waar gaat het nou om, zijn prediking. Wat wil hij nou bereiken, wat wil hij zijn volgelingen duidelijk maken. Wel hij heeft het Koninkrijk der hemelen verkondigd – andere evangelisten hebben het over het Koninkrijk van God – maar dat is hetzelfde. Dat koninkrijk – hoe kom je daar nou binnen. Wat moet je doen om daar onderdaan van te worden?
Daarover gaat het. Waaraan verwacht de HEER dat zijn volgelingen voldoen. Zou u wilt: waarop worden wij beoordeeld? Daar gaat het over.
En al, is het heel beeldend verteld; wij moeten ons ook realiseren dat het een gelijkenis is. Het is geen beschrijving van wat er gebeurt, of gebeuren zal: het is een als -of verhaal, waar bij een punt heel duidelijk moet zijn – waarop beoordeelt Jezus zijn mensen.
Het begint er mee, dat alle volken verzameld zullen worden voor de troon van de Zoon des mensen. Alle volken, dat zijn ook de mensen die Jezus nooit gezien hebben, die het hebben moeten hebben van verkondiging van Jezus en van wat hij gezegd en gedaan heeft.
De zoon des mensen, op zijn troon, treedt op als herder. Dat is een bekend en geliefd beeld; een geruststellend beeld. Want we hebben allemaal gehoord van de Goede Herder; zowel de HEER God zelf als Jezus worden in de bijbel voorgesteld als Goede Herder voor de mensen; betrouwbaar, bereid om voor ons te vechten, altijd op het heil van mensen bedacht, vergevingsgezind. Denkt u maar eens aan de zeer bekende psalm 23: de HEER is mijn herder.
Deze herder-koning zal de volken scheiden zoals een herder de schapen scheidt van de bokken. Schapen en geiten werden overdag in een kudde geweid. Maar voor de nacht werden ze soort bij soort ondergebracht, in aparte kooien. Bij déze scheiding van de schapen en de bokjes is er niet zozeer sprake van de twee aparte kooien. De ene groep mag het Koninkrijk binnen en de ander moet daar buiten blijven. Dezelfde herder, dezelfde kudde en toch een andere bestemming.
Nu is het zo, dat niet pas bij de scheiding duidelijk wordt wie tot de schapen of tot de bokjes behoort. Bij het gewone daglicht is al duidelijk wat een schaap en wat een bok is. Het wordt niet pas op het allerlaatste moment duidelijk wie het Koninkrijk wel en wie het Koninkrijk niet mogen binnen gaan. Jezus wil ons met deze gelijkenis duidelijk maken wat je tot ‘schaap’ maakt en wat je tot ‘bok’ maakt. Je kunt er voor kiezen wat je wil zijn en waarvoor je gekozen hebt dat is zichtbaar; dat wordt duidelijk door wat je doet.
Jezus gebruikt daar ook wel eens een ander beeld voor, dat van de oogst: vruchtbare korenaren groeien op met onkruid, het verschil tussen goed en waardeloos is duidelijk te zien, maar pas bij de oogst wordt het koren in de schuren gebracht en het onkruid verbrand.
Wat maakt je nou tot geit en schaap, wat doet de zoon des mensen nu besluiten of je rechterzijde het Koninkrijk binnen gaat, of er buiten blijft.
Niet of wij een persoonlijke relatie met Jezus hebben – daar is niets mis mee, maar er wordt hier niet naar gevraagd. Daar worden mens niet op beoordeeld. Er wordt ook niet naar gevraagd of we wel de juiste geloofsbelijdenis hebben. De geloofsbelijdenissen die wij kennen zij overigens mensenwerk. Bij ons in de kerken is de apostolische geloofsbelijdenis ongeveer heilig. Maar Jezus kende hem niet – en de apostelen kenden hem ook niet.
Er wordt door de mensenzoon niet onderzocht of we wel recht zijn in de leer. Persoonlijk vind ik dat een hele geruststelling. Wat is de rechte leer eigenlijk? Wie kent de volle waarheid? Zoveel theologen, zoveel uitleggingen van de Schrift. En zoveel gemeenteleden die er ook allemaal het hunne van denken – wie van ons heeft de waarheid in pacht? Alles wat wij zeggen staat onder kritiek van de bijbel zelf en van God die mee hoort naar wat wij over hem zeggen. Volgens Dante, de schrijver van de Goddelijke Komedie, is er in het hiernamaals een speciale plaats in geruimd voor de theologen. Die ruimte bevindt zich in een van de hemelse sferen. Volgens hem is er dus hoop voor de theologen, zelfs zij mogen de hemel binnen.
Criterium om het Koninkrijk binnen te gaan is niet of je recht in de leer bent en de juiste dingen geloofd.
Het criterium is – of je barmhartig bent.
Een mens wordt beoordeeld op wat wij de ‘zeven werken der barmhartigheid’ zijn gaan noemen. Dat dat van ons gevraagd wordt. Dat is het wat de schapen van de bokken scheidt: de schapen weten van barmhartigheid, de bokkenweten het niet. En in het Koninkrijk is dat zoiets als de Grondwet: dat je barmhartig bent – zoals de HEER zelf barmhartig is.
De werken der barmhartigheid zijn:
de hongerigen te eten gevende dorstigen te drinken gevende vreemdelingen opnemen
de naakten kledende zieken bezoekende gevangen bezoekenDan kom je inderdaad tot zes. Terwijl er zeven werken der barmhartigheid zijn. De kerk heeft er daar namelijk nog een aan toegevoegd: de doden begraven. In de bijbel is het een enorme oneer wanneer je sterft en je lichaam wordt niet begraven. Dat is een van de diepste vernederingen die een mens kan ondergaan. Daarom heeft de kerk het begraven van doden er als een werk der barmhartigheid bijgevoegd.
Maar Jezus noemt het begraven van doden niet. Hij vraagt dat wij barmhartig zijn voor de levenden. God bekommert zich wel over de doden en wij weten dat de HEER barmhartig is. Maar goed – liever te ruimhartig barmhartig zijn dan te bekrompen. Laten wij onze doden eervol begraven.
Barmhartigheid wordt gevraagd voor de hongerigen en de dorstigen. Dat is natuurlijk concreet: eten geven, te drinken geven. Maar met Mattheüs 5 in het achterhoofd, de zaligsprekingen, kun je ook denken aan de mensen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid.
In het Koninkrijk krijgen horigen brood en dorstigen drinken, en in het Koninkrijk geschiedt gerechtigheid.
Barmhartigheid wordt gevraagd voor vreemdelingen: neem ze op in je gemeenschap, in je maatschappij. Er worden niet eerst vragen gesteld aan vreemdelingen: waarom ze komen? Verdreven door honger, armoede, oorlog? Nieuwsgierigheid, ondernemingszin? Inburgeringscursus gedaan? Er wordt niet gezegd dat die vreemdelingen ergens aan moeten voldoen voor wij ze opnemen Wat nou als ze een andere god of godsdienst hebben? Er waren in de tijd van Jezus zoveel verschillende godsdiensten, net als in onze tijd… .
Maar in het Koninkrijk worden vreemdelingen opgenomen.
Barmhartigheid wordt gevraagd voor de naakten, de weerlozen, die niet op eigen benen kunnen staan. In het Koninkrijk wordt er voor zulke mensen gezorgd.
Barmhartigheid wordt gevraagd voor de zieken. In die tijd werd ziekte nog vaak met schuld verbonden: wie ziek is zal wel gezondigd hebben – maar hier wordt niet naar schuld gevraagd: in het Koninkrijk worden de zieken bezocht.
En bezoek de gevangenen. Dat is een moeilijke, want wie zitten er gevangen? Zeker, mensen die om hun geloof vervolgd worden. Maar ook: dieven, fraudeurs, oproerplegers, moordenaars, pedofielen, draaideur-criminelen, mensen die aan de onderkant van samenleving leven, die niet in staat zijn hun leven een goede vorm te geven. Mensen waar wij liever niet mee gezien worden. Hoeren en tollenaars. Zij dragen schuld. Zij hebben foute dingen gedaan. Zij hebben mensen pijn gedaan, wetten overtreden.
Maar in het Koninkrijk worden zij opgezocht – want ook zij zijn mensen die de HEER God op het oog heeft. En zij hebben het toch ongelooflijk hard nodig dat ze horen: er is vergeving, je mag opnieuw beginnen; je bent niet afgeschreven door God, integendeel, hij wil al wat goed is voor jou. In het Koninkrijk der hemelen worden gevangenen– niet nog eens geoordeeld, maar bezocht.
Wie mag het Koninkrijk binnengaan? In het Koninkrijk worden hongerigen gevoed en dorstigen gelaafd, vreemdelingen worden opgenomen, naakten gekleed en zieken en gevangen bezocht – en wie daar aan mee doet – die is van harte welkom. En wie dat niet doet –tja, die heeft in het Koninkrijk niets te zoeken. Die draagt er niets aan bij. Die heeft geen waarde voor het Koninkrijk. Want die houdt onrecht en gebrek in stand, laat kwetsbare mensen aan hun lot over, bezuinigt op ziektekosten en verzorging, zet vreemdelingen het land uit, straft meedogenloos.
Mensen kunnen dus kiezen. Schaap of bok? Rechterzijde of linkerzijde? Wilt u het Koninkrijk? Doe de werken der barmhartigheid.
Dat kan de indruk wekken dat uw heil en zaligheid van u zelf af hangt.
Weet u, wij allemaal, niemand uitgezonderd, moeten het van Gods genade hebben, niemand is volmaakt. Dat is een feit. God maakt daar ook geen punt van, hij is altijd tot vergeving bereid als wij daarom vragen.
En toch, als wij Gods barmhartigheid die hij tegenover ons bewijst, niet overnemen en niet doorgeven, dan houdt het op.
Zo is deze gelijkenis dus geen gelijkenis over hoe het er aan toe gaat aan de voleinding van de wereld of over het laatste oordeel of over het leven van de dood – hij gaat over het leven hier en nu en hoe wij in het hier en nu met elkaar omgaan – en over wat de HEER God hier en nu van ons vraagt.
– – – –
Als er een ding duidelijk is in deze gelijkenis van Jezus, dan is het wel dat de HEER God barmhartig is en dat het Jezus om die barmhartigheid ging. De HEER God is de eerste die de hongerigen voedt en de dorstigen drenkt, Hij is de eerste die de vreemdeling opneemt, de naakte kleedt, de zieken en de gevangenen bezoekt. De HEER God is de eerste die barmhartigheid bewijst zonder naar schuld te vragen of te oordelen. En hij verwacht van ons barmhartig te zijn zoals hij dat zelf is.
Amen.